|
Alleen geboren Meerlingen
home | ervaringen | test | vtsgroep | stichting | over ons | contact | theorie | links
Was C.G. Jung een alleen geboren meerling?
Bij het plaatje van de Toren van Bollingen:
Hier zie je een door Jung gemaakte 'opstelling in steen' van de mogelijke situatie in de baarmoeder. We zien verbeeld op links (de eerste toren die hij bouwde) Jung als ego-persoon, rechtsonder de twin die hem aarding gaf (Emma Jung?) en rechtsboven de twin die hem verbond met de hemel (Tonie Wolff?). Het hoogste gebouw is de fusie van die drie. Hij noemde dat het 'Zelf', maar is in wezen het functioneren van de 'drie in samenwerking' die Jung uiteindelijk bewust probeerde te leven.
Inleiding (door Egidius Rietveld, E.R.)
Alleen geboren meerlingen lijken een lijntje open te houden naar andere dimensies buiten het gewoon aardse menselijke bestaan. Eénlingen lijken op dit punt 'afgehecht' te zijn en krijgen daar wellicht rondom hun eigen sterven pas weer mee te maken. Alleen geboren meerlingen zijn niet alleen 'gewone' mensen, maar lopen als het ware zo af en toe ook in 'hemel en hel' rond met alle goede en slechte gevolgen van dien.
De interpretaties en verklaringen die Jung zelf gaf aan zijn eigen actieve imaginaties (zeg maar hallucinaties vanuit een psychotische staat; zijn poort naar 'hemel en hel') gaan in de richting van mystiek en alchemie. Mij lijkt het leerzaam en ook raadzaam de inhouden van zijn imaginaties anders te duiden en wel binnen de kaders van wat we nu weten over de alleen geboren meerlingen en hun problematiek. De duidingen van Jung zouden dan gezien kunnen worden als 'lekkages' vanuit de onder- en bovenwereld richting mensheid. De vaak complexe en cryptische teksten en beelden zouden door een simpeler verklaring begrepen kunnen worden. Jung draaide als het ware om de hete brij heen in het licht van wat we nu weten over alleen geboren meerlingen.
Bovendien was het vanuit zijn sociaal maatschappelijke positie spitsroeden lopen om zowel zijn eigen psychotische ervaringen als zijn intieme omgang met meerdere vrouwen tegelijkertijd in goede banen te leiden. Zo bestaat bij mij bijvoorbeeld het sterke vermoeden dat alles wat hij toedicht aan zijn 'Anima' in feite toe te schrijven is aan Tony Wolff (zijn standin-twin) en dan zien zijn interpretaties en verklaringen er opeens heel anders uit. Enfin, hier dus voorlopig een paar voorzetten van mijn kant. Ik ga er nu maar eens wat tekst van Jung zelf bijhalen.
Er volgt een lang citaat uit de autobiografie van Jung naar aanleiding van mijn sterke vermoeden dat Jung een 'alleen geboren meerling' van een drieling was.
(Commentaar van mij (E.R.) heb ik er steeds tussen haakjes tussendoor gezet.)
Herinneringen Dromen Gedachten, C.G. Jung, een autobiografie
Hoofdstuk: De confrontatie met het onbewuste (vanaf blz. 150)
'Na de breuk met Freud begon voor mij een tijd van innerlijke onzekerheid, ik voelde me zelfs gedesoriënteerd. (1912; Jung was toen 37 jaar, E.R.)
Het leek wel alsof alles onzeker was, want ik had mijn eigen plaats nog niet gevonden. (...)
In een ongewoon helder moment overzag ik de weg die ik tot dusverre had afgelegd. Ik dacht: Nu bezit je een sleutel tot de mythologie en je hebt de mogelijkheid alle poorten tot de onbewuste menselijke psyche te openen. Maar toen fluisterde iets in mij: 'Waarom zou je alle poorten openen?' (...)
(...) in welke mythe leeft de mens van deze tijd?' - 'In de christelijke mythe, zou je kunnen zeggen.' - 'Leef jij daarin?' - werd mij gevraagd. 'Als ik eerlijk moet zijn, nee! Dat is niet de mythe waarin ik leef.' - 'Dus we hebben geen mythe meer?' - 'Nee, blijkbaar hebben we geen mythe meer.' - 'Maar wat is dan jouw mythe? De mythe waarin jij leeft?' - Dat werd onaangenaam en mijn gedachten stokten. Ik was aan een grens gekomen.
(...) Er bleef me niets over dan te wachten, gewoon verder te leven en te letten op mijn fantasieën.
In die tijd keerde regelmatig een fantasie terug: ik zag iets doods dat nog leefde. (...)
(...) hield me lang bezig. Natuurlijk had ik oorspronkelijk Freud's mening gedeeld dat in het onbewuste overblijfselen van vroegere ervaringen aanwezig zijn. (Freud zat hier naar mijn mening dichter bij de waarheid dan Jung!; E.R.) Maar dromen als deze en ook het werkelijke beleven van het onbewuste, brachten me tot het inzicht dat deze overblijfselen geen aftandse vormen zijn, maar tot de levende psyche behoren. Mijn latere onderzoekingen bevestigden dit vermoeden en in de loop der jaren ontwikkelde ik hieruit de leer der archetypen.
De dromen maakten indruk op me, maar ze konden me niet over mijn gevoel van desoriëntatie heen helpen. Integendeel, ik stond onder een zware innerlijke druk. Af en toe werd deze zo groot dat ik aannam dat er sprake moest zijn van een psychische storing. Tot tweemaal toe ging ik daarom mijn hele leven tot in alle bijzonderheden na; vooral lette ik op herinneringen uit mijn kindertijd. Ik dacht dat er wellicht iets in mijn verleden zou zijn dat als oorzaak van de storing in aanmerking kon komen. Maar deze terugblik leverde niets op en ik moest bekennen dat ik het niet wist. Toen zei ik: 'Ik weet zó volstrekt niets, dat ik nu eenvoudig datgene doe wat me invalt.' Daarmee gaf ik me bewust over aan de impulsen van het onbewuste. (...) (Jung kon kennelijk niet vermoeden dat de oorzaak nog dieper in de biografie te vinden zou zijn. Hij ging wat wij nu de techniek 'authentic movements' zouden noemen gebruiken, althans zo lijkt het., E.R.)
(Dan is het eerste wat gebeurt: het maken van wat we nu opstellingen zouden noemen. (na te lezen op blz. 153 beginnend bovenaan), E.R.)
(...)
In dezelfde mate waarin ik slaagde de emoties in beelden te vertalen - dat wil zeggen die beelden te vinden die in de emoties verborgen waren - trad er een innerlijke rust in. Als ik het bij de emoties gelaten had, dan was ik misschien door de inhouden van het onbewuste verscheurd. Wellicht had ik ze kunnen afsplitsen, maar dan was ik onverbiddelijk in een neurose terecht gekomen - en uiteindelijk zouden de inhouden van het onbewuste me toch vernietigd hebben. Mijn experiment verschafte me het inzicht hoe bevorderlijk het vanuit therapeutisch oogpunt is, je bewust te maken van de beelden die achter emoties liggen.
(Tot zover over het nut van de 'opstellingen'., E.R.)
Ik schreef de fantasieën op zo goed als ik kon en deed ook mijn best de psychische omstandigheden waaronder ze tot stand kwamen, te verwoorden. Maar ik kon dat slechts in een uiterst onbeholpen taal doen. Eerst formuleerde ik de fantasieën precies zoals ik ze had waargenomen; meestal in een 'verheven taal', want deze komt overeen met de stijl van de archetypen. De archetypen spreken pathetisch, zelfs op gezwollen toon. De stijl van hun taalgebruik vind ik pijnlijk, het gaat tegen mijn gevoel in; alsof iemand met een krijtje over een schoolbord of met een mes over een bord krast. Maar ik wist immers niet waar het om ging. Ik had dus geen keus. Er bleef me niets over dan alles maar op te schrijven in de stijl die het onbewuste zelf had uitgekozen. Soms was het alsof ik het met mijn oren opving. Soms voelde ik het aan mijn mond, het leek alsof mijn tong woorden formuleerde - en dan was het weer alsof ik mezelf hoorde fluisteren. Onder de drempel van het bewustzijn was alles een en al leven.
Van het begin af aan had ik de confrontatie met het onbewuste als een wetenschappelijk experiment opgevat, dat ik met mezelf uitvoerde en het resultaat was voor mij van vitaal belang. Nú zou ik echter ook kunnen zeggen: het was een experiment dat met mij werd uitgevoerd. Eén van mijn grootste problemen was af te rekenen met mijn negatieve gevoelens. (Nu zouden we die duiden als 'de saboteur'.; E.R.) Ik schreef de fantasieën op die me vaak onzinnig voorkwamen en die weerstanden bij me opriepen. Want zolang men de betekenis van dit soort fantasieën niet begrijpt, vormen ze een hels brouwsel dat zowel het belachelijke als het verhevene bevat. Het heeft me veel moeite gekost vol te houden, maar ik werd door het noodlot uitgedaagd. Slechts met uiterste inspanning kon ik me uiteindelijk uit het labyrint bevrijden.
Om de onderaardse fantasieën waardoor ik bewogen werd te bereiken, moest ik me er als het ware in laten neervallen. Dat wekte niet alleen weerstand; ik was ook uitgesproken bang. Ik was bang de controle over mezelf te verliezen en een speelbal van het onbewuste te worden - en wat dat wil zeggen wist ik als psychiater maar al te goed. Toch moest ik het wagen me van deze fantasieën meester te maken. Als ik dat niet zou doen, liep ik het risico dat ze mij zouden overmeesteren. Een belangrijk motief bij deze overwegingen was dat ik van mijn patiënten niets kon verwachten waarvoor ik zelf terugschrok. De uitvlucht dat de patiënt tenminste een helper naast zich had staan, mocht niets baten. (Er zijn veel aanwijzingen dat Toni Wolff de 'helper' voor Jung is geweest. Daarover hieronder meer in citaten uit de door Gerhard Wehr samengestelde biografie van Jung.; E.R.) Ik wist dat deze zogenaamde helper - dat wil zeggen ik zelf - de materie nog niet uit eigen ervaring kende, maar dat ik daarover hoogstens een paar theoretische vooroordelen van twijfelachtige waarde bezat. De gedachte dat ik deze avontuurlijke onderneming waarin ik verstrikt was geraakt, uiteindelijk niet alleen voor mij persoonlijk waagde maar ook voor mijn patiënten, heeft me tijdens kritieke momenten geweldig veel steun gegeven.
(Het hele bovenstaande citaat is eigenlijk alleen maar inleiding op wat nu volgt: de eerste echte sessie zonder controle. En zie eens welke inhoud er dan komt!; E.R.)
In de adventstijd van 1913 (Jung was toen 38 jaar. E.R.) besloot ik de beslissende stap te wagen (12 december). Ik zat aan mijn bureau en overdacht nog één keer al wat ik vreesde - en toen liet ik me vallen.
Eerst leek het alsof de grond letterlijk wegzonk en alsof ik in een donkere diepte neersuisde. Ik kon een gevoel van paniek niet onderdrukken. Maar opeens - ik was nog niet erg diep gevallen - kwam ik terecht in een weke kleverige massa - tot mijn grote opluchting. Ik bevond me echter in een vrijwel volslagen duisternis. Na een tijdje raakten mijn ogen aan het donker gewend; het leek nu een diepe schemer. Vóór mij lag de ingang tot een donkere grot, en daar stond een dwerg. Hij zag eruit of hij van leer was, het leek net een mummie. Door de nauwe ingang wrong ik me langs hem heen en waadde door ijskoud water, dat op kniehoogte stond, naar het andere eind van de grot. Daar stond op een richel een rood, stralend kristal. Ik pakte het op en ontdekte dat eronder een holle ruimte was. Eerst kon ik niets ontdekken, maar uiteindelijk zag ik in de diepte water stromen. Er dreef een lijk voorbij, een jonge man met blond haar, die aan het hoofd was gewond. Na hem kwam een reusachtige, zwarte scarabee; en toen verscheen, opduikend uit de diepte van het water, een rode, pasgeboren zon. Verblind door het licht wilde ik de steen weer op de opening leggen, maar met kracht perste zich een vloeistof door de opening. Het was bloed! Een dikke straal spoot omhoog en ik voelde me misselijk worden. De stroom bloed bleef maar aanhouden. Eindelijk droogde hij op en dat was het einde van het visioen.
(Dan gaat Jung over tot duiden. Zelf ben ik geneigd hier een intra uterinaire scène in te zien met drie kinderen, waarvan er twee reeds dood zijn; een nageboorte en de alleen geboren meerling: de zon.; E.R.) (...)'
(Jung heeft hierna nog talloze andere hallucinaties gehad, maar deze initiële sessie, waarin hij voor het eerst in volledige overgave gaat, lijkt me de belangrijkste i.v.m. de vraag naar de alleen geboren meerling, die hij volgens mij geweest is.; E.R.)
Jung komt in zijn sessies ook veelvuldig in aanraking met de Anima, maar in werkelijkheid denk ik dat hij die sessies samen met Toni Wolff (standin twin) in alle intimiteit heeft beleefd en dat uit hun fusie (Mysterium Coniunctionis, zijn laatste boek) de Jungiaanse analytische psychologie en therapie voort zijn gekomen. Ter ondersteuning van deze bewering citeer ik hieronder nog een paar paragrafen uit de biografie van Jung die door Gerhard Wehr is geschreven.; E.R.)
Citaat uit 'Carl Gustav Jung, zijn leven en werk' door Gerhard Wehr.
(Vanaf blz. 143 in: 'Nachtelijke tocht over het meer' - De confrontatie met het onbewuste)
'Als natuurwetenschappelijk geschoold arts moet Jung zich bij zijn doen ook afvragen wát hij eigenlijk doet, of dit nog als wetenschap, als experiment betiteld kan worden, dan wel of zijn fantasiestructuren tot de categorie van artistieke uitingen behoren. Terwijl hij deze vraag aan het overdenken is, meldt zich een vrouwelijke stem, de stem van een vrouw die hij als die van een patiënte herkent, 'een begaafde psychopate, die sterke overdracht op mij had'. Natuurlijk spreekt daar, wat hem dan geleidelijk duidelijk wordt, niet maar simpelweg een bepaalde patiënte die toch al niet kan weten wat in de psyche van haar arts geschiedt en die met de (niet akoestische) klank van haar stem tot hem spreekt. En toch is dit aspect van de betrekking niet toevallig, want enerzijds komt Jung tot het inzicht dat het de bedoelde archetypische gestalte in het onbewuste van de man betreft, die hij later als 'anima' zal betitelen, anderzijds komt hij in de loop van zijn studies tot de slotsom dat het geestesbeeld in de man, de anima, onbewust op bepaalde vrouwelijke gedaanten geprojecteerd wordt, zodat deze dienovereenkomstig sterke aantrekkigskracht op hem uit kunnen oefenen. Algemener uitgedrukt:
Waar ook ooit een onvoorwaardelijke om zo te zeggen magische werkende betrekking tussen de seksen bestaat, betreft dat een projectie van het geestesbeeld [hier: de anima]. Omdat nu deze betrekkingen veelvuldig voorkomen, moet ook de geest veelal onbewust zijn, dat wil zeggen: vele mensen moeten zich er onbewust van zijn hoe zij zich volgens hun innerlijke psychische processen gedragen... Wordt het geestesbeeld geprojecteerd, dan ontstaat een onvoorwaardelijke affectieve binding aan het object. Wordt het niet geprojecteerd, dan onstaat een relatief onaangepaste situatie, die door Freud als 'narcisme' ten dele is beschreven. De projectie van het geestesbeeld ontheft van bezig zijn met innerlijke processen, zolang de gedraging van het object strookt met het geestesbeeld.
(Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Jung (hier) de 'anima' verwisselt met de overleden twin. En dat de 'bijvrouwen' in zijn leven (Spielrein en Wolff) die rol als standin twin hebben vervuld. Het hele concept van de anima/animus zou weleens niets anders kunnen zijn dan een andere naam voor de overleden twin(s) in de baarmoeder. Het idee dat het om een archetype uit het collectief onbewuste zou gaan is naar mijn idee met de kennis van nu een veel te complexe en generaliserende verklaring. Het lijkt mij een herinnering vanuit de -- persoonlijke -- biografie van de alleen geboren meerling te zijn. Het is maar de vraag of ieder mens door dit 'archetype' als leidend op de achtergrond vanuit het collectief onbewuste wordt beïnvloed. Wat bovendien ook niet moet worden vergeten, is dat het juist de alleen geboren meerlingen zijn die bij een psychiater terecht komen. Ook in de praktijk van Jung zal deze waarschijnlijk vaak zijn aangetroffen.; E.R.)
(Gerhard Wehr hieronder weer aan het woord.; E.R.)
Voor de biografie van Jung is nu de aanwijzing van belang dat die niet nader aangeduide 'begaafde' patiënte 'een sterke overdracht' op hem heeft gehad. Daarbij moet op de eerste plaats gedacht worden aan een met de analytische behandeling samenhangende en haar mogelijk makende erotische relatie, waar de autobiograaf het zwijgen toe doet. Vooral doet hij niet nader uit de doeken, of hij vanuit zijn eigen onbewuste met een tegenoverdracht antwoordde, een - zoals Freud al in het geval Sabina Spielrein geconstateerd had - helemaal niet zo'n zeldzaam beroepsprobleem van en voor de psychotherapeut, waarbij over waarde of onwaarde van de overdrachts- en tegenoverdrachtsfenomenen apart en diepgaand gesproken zou moeten worden. Dat Jung behalve de verwijzing naar de 'begaafdheid' van de patiënte verder geen gegevens over de betrokkene verstrekt, is natuurlijk om redenen van medische zwijgplicht begrijpelijk. Tenzij deze zwijgzaamheid was toe te schrijven aan de omstandigheid dat nadere gegevens een zeker licht op zijn betrekkingen met een bepaalde vrouw zouden werpen! Hij heeft toch bij voorbeeld de correspondentie met Toni Wolff vernietigd. Het feit dat die 'begaafde'vrouw, die hem meer dan 40 jaar zeer na stond, in de 'Herinneringen' met geen woord wordt 'herdacht', behelst zwijgend spreken. Juist echter op dit punt van zijn zeer actieve confrontatie en discussie met het onbewuste moet de relatie met de jeugdige Antonia (Toni) een rol van betekenis gespeeld hebben - kennelijk niet alleen (maar) in de erotische zin van de wederzijdse 'overdracht' tussen man en vrouw, tussen therapeut en patiënte, maar ook met het oog op zijn Nekyia (vertaald uit het Engels-In de oude Griekse cultpraktijk en literatuur is een nekyia of nekya een 'ritus waarbij geesten werden opgeroepen en ondervraagd over de toekomst', d.w.z. necromantie.; E.R.) in de binnenwerelden van het onbewuste. In zijn met nadruk polemisch gestelde Jung-studie vraagt Paul J. Stern zich af, of mogelijk Toni Wolff haar vriend een draad van Ariadne voor ontsnapping uit het labyrinth van psychische verwarring en duisternis heeft kunnen aanreiken. Bij gebrek aan 'bewijsstukken' zal een bevredigend antwoord op die vraag wel altijd onmogelijk blijven.
Nu kent de alchemie, al die van het alexandrijnse tijdperk, de 'soror mystica' (mystieke zuster), de spirituele gezellin van de adept. Zij staat hem bij en ontlokt door haar aanwezigheid, als het ware totaliteit symboliserend, het verlangde werk. Op het artistieke vlak is de femme inspiratrice bekend, een vrouw derhalve die totstandkoming van kunstwerken door haar inspirerende werking mogelijk maakt, ook al zijn de betrokkenen zich van dit ten dele in het onbewuste verlopende proces niet altijd bewust; om nog maar te zwijgen van de femme fatale als negatief aspect van het vrouwelijke. Of, psychologisch uitgedrukt: er bestaan blijkbaar verschillende 'structuurvormen van de vrouwelijke psyche' - een formulering van Toni Wolff! -, hetzij die van de moeder of van de hetaere-courtisane, hetzij die van mediamiek begaafde of amazone. Opmerkelijk in dit verband is de typologie die Toni Wolff geeft van de structuurvorm van de hetaere-courtisane als een gezellin die het wetenschappelijk of artistiek creëren van de man begeleidt: 'De hetaere of metgezellin is instinctief bij de persoonlijke psychologie van de man betrokken... de individuele interesses, neigingen en eventuele problemen van de man liggen in het gezichtsveld van haar bewustzijn en worden door haar geanimeerd en bevorderd. Zij geeft hem het gevoel persoonlijke waarde, ook afgezien van collectieve waarden, te hebben, want haar eigen ontwikkeling eist dat zij een individuele betrekking met al haar schakeringen en diepgangen intens ervaart en vormgeeft... De functie van de hetaere is dan die van wekster van het individuele psychische leven van de man dat hem, boven zijn mannelijke verantwoordelijkheid, tot volledige persoonlijkheid laat uitgroeien. Deze ontwikkeling wordt meestal pas de opgave in de tweede helft van het leven, als het maatschappelijk bestaan is ingericht.'
In juist die situatie bevindt Jung zich in de tijd waarvan sprake is. Het leeftijdsverschil van dertien jaar is niet dat tussen grijsaard en jonge vrouw; men denke niet aan de geïmagineerde figuren Filemon en Salome. Wie de beiden, Jung en Toni Wolff, goed heeft gekend en ruimschoots gelegenheid had hun omgang zowel privé als beroepsmatig te observeren, moet aan de getuigenissen van Barbara Hannah belang hechten. Zij brengt in herinnering dat Jung al door zijn schoolmakkers van het gymnasium 'Vader Abraham' werd genoemd, en volgens haar gevoelen en dat van ieder ander die beiden goed kenden en vaak bijeen zag, was hij het 'prototype van de oude wijze man', terwijl zij zich in het 'geschenk van de eeuwige jeugd' mocht verheugen. 'Ten tijde van de fantasieën deed hij de verbazingwekkende ontdekking dat onder al zijn vrienden en kennissen alleen één jong meisje (Toni) hem bij al zijn diepgaande ervaringen volgen en tijdens zijn reis naar de onderwereld onversaagd vergezellen kon... Het was aanvankelijk voor hem allesbehalve gemakkelijk een modus vivendi te vinden, waarin zij voor hem haar uitzonderlijke gave - het zou geen overdrijving zijn haar een genie te noemen - hem bij de 'confrontatie met het onbewuste' te begeleiden, kon inschakelen.'
Het intermenselijke probleem ligt wel voor de hand, want enerzijds is daar Emma Jung, moeder van vijf kinderen en daarboven amper minder begrijpende metgezellin en medewerkster aan de zijde van haar man. Aan de andere kant wordt Toni Wolff beschreven als een vrouw die kennelijk door niemand, ook door Emma Jung niet, louter als femme fatale of moedwillige verstoorster van de huwelijkse vrede kan worden afgedaan. In feite behoort deze jonge vrouw van midden twintig tot het rijpingsproces waarin Jung zich bevindt; vooral behoort zij tot het 'experiment', tot de resultaten waarvan het inzien van het anima-archetype behoort. Zonder dit laatste type is het mensbeeld van de analytische psychologie gewoon niet denkbaar. Barbara Hannah meent zelf dat Emma en Toni, de moeder- en courtisanefiguur, in wezen twee bijeenhorende kanten van eenzelfde probleem zijn. Deze Jung-volgelinge oordeelt: 'Toni Wolff was wellicht het best geschikt - onder alle 'anima-typen' die ik ooit kende - om de projectie van die figuur op zich te nemen. In streng-klassieke zin was ze niet knap, maar haar uiterlijk kon iets krijgen dat meer was dan schoonheid; ze leek dan meer godin dan sterfelijke vrouw. Ze bezat het geniale talent mannen - en soms op andere wijze ook vrouwen -, wier bestemming was tot het onbewuste door te dringen, te begeleiden. Van dit talent werd ze zich feitelijk door haar relatie met Jung bewust. Later als analytica onderhield ze datzelfde talent; het is ook wel haar kostbaarste eigenschap als analytica gebleven. Merkwaardigerwijze deed ze echter nooit een poging het rijk van het onbewuste voor zichzelf te betreden.' (Voor zover wij weten.....; E.R.)
Nog op hoge leeftijd komt Jung op het hetaere-probleem terug.
Het zal nauwelijks mogelijk zijn om als waarnemer van buitenaf te komen tot een waardeoordeel over deze constellatie. De problematiek van de 'driehoeksrelatie' kan echter door menigeen als onaanvaardbaar zijn aangevoeld - des te verbazender is dat inderdaad een modus vivendi gevonden en in de praktijk gebracht werd, een modus vivendi die tientallen jaren duurde. Met het voorbehoud dat noodgedwongen ook gemaakt moet worden ten aanzien van het getuigenis van een naaste waarneemster, laten wij nogmaals Barbara Hannah aan het woord. Ze schrijft: 'De situatie werd gered doordat bij geen van drieën "gebrek aan liefde" bestond. Jung slaagde erin zijn vrouw en Toni al zijn liefde te schenken; anderzijds hielden beide vrouwen werkelijk van hem. Zo kreeg uiteindelijk de liefde telkens weer de overhand en remde elke destructieve poging, die een van beiden in haar gedurende enige tijd steeds weer oplaaiende pijnlijke jaloezie ondernam. Jaren later zei Emma Jung: "Ziet u, hij ontnam mij nooit iets om het Toni te geven. Maar hoe meer hij haar gaf, hoe meer hij blijkbaar ook mij kon geven."'
De ooggetuige voegt daar nog lapidair aan toe: 'Natuurlijk ontstond dit verbazingwekkende inzicht niet zonder leed, maar dát het werd verworven is de essentie'
Buiten kijf staat dat Emma Jung een zwaarwegend woordje mee te spreken had. Voor een mens die - zoals Jung in de desbetreffende levensfase - bezig is zijn eigen innerlijke wereld te leren kennen, is intussen van groot belang dat hij die afdaling naar de diepten niet zonder (bege)leiding of relatie behoeft uit te voeren. Op de grote steun die gezin en beroep hem gaven heeft hij in zijn autobiografie zelf gewezen; over de vergezellende soror mystica-functie van Toni Wolff uitte hij zich soms tegenover zijn allernaaste vertrouwelingen. Barbara Hannah spreekt dit vermoeden uit: 'Ik veronderstel dat hij er niet zeker van was, of hij deze moeilijkste van alle reizen alleen zou hebben kunnen doorstaan.' En in die samenhang wijst ze erop hoe onmisbaar een draagkrachtige intermenselijke relatie is, als een mens door eigen imaginatie ('actieve imaginatie') die innerlijke weg bewandelt.'
(Mijn algemene conclusie is, dat de manier waarop Jung de psyche van de mens heeft beschreven, wellicht alleen van toepassing is op de 10-12% alleen geboren meerlingen: mensen die vaak complexe levens leiden, open staan voor invloeden vanuit 'hemel en hel' en nogal eens in de psychische problemen komen. Precies die mensen die ook de spreekkamers van de psychiaters bevolken en die voor die psychiaters ook lijken door te gaan als 'de mens', terwijl het een zichzelf aan de voorkant van een hulpvraag selecterende specifieke groep is. De claim die Jung neerlegt dat zijn visie op de psyche van de mens universeel zou zijn, lijkt hiermee veel te pretentieus. De 'gewone mens' - dat wil zeggen de geboren éénling - is met een eenvoudig stimulus-respons model al heel goed in kaart te brengen en te helpen.; E.R.)
Eenmaal min of meer vastgesteld hebbende dat Jung een Alleen Geboren Meerling is uit een zwangerschap van een drieling, is het interessant te onderzoeken wat Jung gevonden heeft over de toepassing van het principe van de synchroniciteit op de archetypen.
Pas later in zijn leven is hij dit principe op het spoor gekomen om het vervolgens toe te passen in de therapeutische situatie. (Eerder gebruikte hij al causaliteit (Freud) en finaliteit of teleologie om mensen te helpen weer op de rails van het actuele leven te komen.)
Wellicht kan synchroniciteit een belangrijke rol spelen bij de therapie van Alleen Geboren Meerlingen. Ik ben dit aan het onderzoeken vanaf 24 april 2021. Toen 'viel het mij toe'.
Jung zegt zelf over synchroniciteit in 1955 (Hij nadert dan het einde van zijn leven en het is het jaar waarin Emma Jung is overleden. Tony Wolff was een paar jaar eerder al gegaan.):
'Zoals ieder na lezing van enige bladzijden kan constateren, gaat het helemaal niet om een volledige beschrijving en verklaring van de ingewikkelde situatie, maar alleen om een poging het probleem zo te presenteren dat weliswaar niet alle maar dan toch veel van de aspecten en verbanden duidelijk worden en om, naar ik hoop, een toegang te openen naar een gebied dat nog duister is maar van groot wereldbeschouwelijk belang.'
Synchroniciteit
Een studie naar theoretische achtergronden en implicaties voor de klinische praktijk.
Rijksuniversiteit Leiden, mei 1995, Doctoraal scriptie Klinische Psychologie
Saskia Breedveld
Hoofdstuk 1: Jungs synchroniciteits-theorie
blz. 17 (paragraag 1.5): Archetypen en synchroniciteit
''De archetypen zijn volgens Jung gedragspatronen die onbewuste psychische verschijnselen regelen, en vormen daarmee de structuren van het collectief onbewuste. Deze kunnen echter zowel in het psychische als het niet-psychische waargenomen worden. Jung omschrijft deze werking als transgressiviteit (1993). Ze duidt op een gelijksoortigheid van psychische en fysische processen, die kan worden vormgegeven als psychoïde gegevenheid of eigenschap. Volgens Jung vormen de archetypen dan ook het fundament waarop synchronistische fenomenen berusten (1993).
Hiermee wordt nadrukkelijk niet bedoeld dat synchronistische gebeurtenissen veroorzaakt worden door archetypen; het archetype manifesteert zich in synchroniciteit. Bij het samenvallen van een innerlijk beeld met een uiterlijke gebeurtenis komt zowel het geestelijk (psychisch) als het stoffelijk-lichamelijke (fysische) aspect van het archetype tot uitdrukking (Jacobi, 1992).'
|
|